De droom van Rabia el Morabet Belhaj
“Mijn droom is dat iedereen in Nederland, ook mensen in een kwetsbare positie, zich onderdeel voelt van de samenleving. De inclusieve samenleving ten top!”
Hoe zien professionals en ervaringsdeskundigen de toekomst van de kwaliteit van wonen, leven en zorg voor kwetsbare mensen? Wat zijn hun dromen en ideeën voor verbetering? En wat kunnen we van elkaar leren om het leven van mensen die het niet helemaal alleen redden, verder te verbeteren?
In deel 9 van deze interviewreeks vertelt Rabia El Morabet Belhaj, vanuit het ministerie van VWS de plaatsvervangend manager van het programma ‘Een thuis voor iedereen’ en projectleider Wonen, Zorg & Welzijn, over haar ‘droomsamenleving’.
Wat drijft jou in je werk?
“Ik heb altijd al interesse gehad in sociaal-maatschappelijke vraagstukken. Dat heeft wellicht te maken met mijn achtergrond. Mijn grootouders zijn in de jaren ’60 vanuit Marokko naar Nederland gekomen. Ze hebben keihard gewerkt om ervoor te zorgen dat hun nakomelingen een mooi leven stond te wachten. Van jongs af aan kregen wij thuis mee dat wij onze kansen hier goed moesten benutten. Dat hebben mijn broer, zusje en ik ook zeker gedaan.”
“Tegelijkertijd zag ik in de Haagse Schilderswijk waar we opgroeiden, dat veel leeftijdsgenoten niet die basis vanuit huis meekregen. Die valse start werkt door in hun leven. Velen zijn verkeerd terechtgekomen, omdat ze dat duwtje in de rug destijds niet hebben gekregen, maar ook later niet de juiste hulp en ondersteuning hebben gekregen die zij nodig hadden. Als ik de kwellingen en belemmeringen zie waar ze tegenaanlopen, dan pijnigt mij dat. Het maakt dat ik de volgende dag met nog meer power naar mijn werk ga, om mij in te zetten voor mensen in een kwetsbare positie.”
Je houdt je sinds 2019 specifiek bezig met de woon-zorgopgave voor kwetsbare groepen. Is dat ook vanuit een intrinsieke motivatie?
“Ik kom nog regelmatig in de Schilderswijk, omdat mijn ouders er wonen. Het viel me de laatste jaren op dat er steeds vaker individuen kwamen wonen met een zichtbare psychische kwetsbaarheid, die na een paar maanden weer uit huis werden geplaatst. Ze veroorzaakten erg veel overlast waardoor een gedeelte van de mensen in de wijk zich keerde tegen elk nieuw individu dat daarna kwam. En dat in een wijk die al de nodige uitdagingen en kwetsbaarheden kent. Voor mij groeide hierdoor het besef dat we in Nederland wel degelijk met een systeem werken dat de leefbaarheid in dit soort wijken nog meer onder druk zet.”
“Als je in zo’n wijk met een hoge concentratie sociale huurwoningen een kwetsbaar persoon plaatst zonder te voorzien in adequate zorg en ondersteuning, dan is zo’n project rondom zelfstandige bewoning gedoemd te mislukken. Zeker als je de wijk en de wijkbewoners daarin niet meeneemt. Omdat het zo dicht bij huis kwam, heb ik gezegd: ik wil mijn steentje bijdragen aan verbetering. En zo kwam ik terecht bij de directie maatschappelijke ondersteuning binnen VWS. Ik zit hier inmiddels helemaal op mijn plek.”
Wat is jouw droom voor de kwetsbare aandachtsgroepen in Nederland?
“Mijn droom is dat iedereen in Nederland, ook mensen in een kwetsbare positie, zich onderdeel voelen van de samenleving. De inclusieve samenleving ten top! We moeten het normaal gaan vinden dat ook mensen met een kwetsbaarheid midden in een wijk kunnen wonen. En we moeten af van het idee dat ‘lastige gevallen’ aan de rand van de samenleving moeten worden geplaatst en dat we er vooral geen last van moeten hebben.”
“Vanuit beleidsmatig oogpunt is mijn droom dat we op elk overheidsniveau werken vanuit de redenering – zeker waar het aandachtsgroepen betreft – dat zorg en wonen samengaan en dat dat min of meer een geïntegreerd uitgangspunt vormt. Ik zou willen dat we niet te verkokerd te werk gaan en in hokjes blijven denken. Als we bijvoorbeeld kijken naar middelen en indicatiestellingen, is alles primair gericht op het individu. We redeneren in de praktijk nog te veel vanuit de individuele begeleidingskosten. Op het moment dat partijen vanuit een collectief iets willen opzetten, lopen ze tegen bepaalde barrières aan, ook omdat het systeem niet optimaal is ingericht. Mijn streven is dat we daar meer de flexibiliteit en creativiteit in opzoeken.”
Hoe gaan we die beweging van individu naar geïntegreerd in Nederland in gang zetten?
“Het beleidsprogramma waar ik momenteel bij ben betrokken, ‘Een thuis voor iedereen’, is wat mij betreft een mooie eerste stap richting die beweging. Bij die beweging zijn ook alle medeoverheden betrokken. Vanuit het Rijk zorgen we voor de wettelijke verankering. Zo komt er een verplichting tot integrale woonzorgvisies, waarbij gemeentes nadrukkelijk ook zorginstellingen en woningcorporaties moeten betrekken – net als bij de prestatieafspraken. Verder gaan we werken met urgentiecategorieën waartoe ook kwetsbare groepen behoren. Dat maakt dat mensen in een kwetsbare positie, zoals een deel van de dakloze mensen en mensen die uit een intramurale instelling stromen, met voorrang een woonplek krijgen toegewezen. Daardoor kunnen zij eerder werken aan een zelfstandig bestaan, en hoeven ze niet onnodig lang in een opvanginstelling te verblijven.”
“Dat is een goede start, maar het moet vooral ook lokaal landen. Ik denk dat het vooral beter werkt als gemeenten – en dus wethouders, colleges en gemeenteraden – nog meer lef hebben, de grenzen opzoeken en kansen benutten. Er zijn reeds veel voorbeelden van gemeenten waar het sociaal en fysiek domein elkaar al goed weten te vinden. Ik denk wij vanuit het Rijk dit soort bewegingen kunnen stimuleren door die goede voorbeelden onder de aandacht te brengen en gemeenten daar nog verder in te ondersteunen. Maar primair zie ik het dus vooral op lokaal niveau gebeuren. Gemeenten kunnen het beste in kaart brengen welke aandachtsgroepen er zijn en wat de woon-zorgopgave van die groepen is. Ook op regionaal niveau moet er goed worden afgestemd. Waar liggen de kansen om verbindingen te leggen en uit te wisselen? De provincies krijgen daar een grotere coördinerende rol in.”
“Ik zie het echt als een én-én-én-samenwerking. En dat vind ik ook de kracht van het programma ‘Een thuis voor iedereen’. We hebben van meet af aan in een divers gremium geacteerd, op medewerkersniveau, maar ook op directeurenniveau en op bestuurlijk niveau.”
Even inzoomend op wonen voor aandachtsgroepen: van oudsher kon je óf zelfstandig wonen óf intramuraal. Nu wordt de roep om tussenwoonvormen steeds groter. Hoe sta jij daar tegenover?
“Ik denk dat ze essentieel zijn, want niet iedereen leent zich voor intramurale zorg of ambulante zorg. Dus ik ben er een voorstander van. Tegelijkertijd vind ik ook dat dit soort initiatieven lokaal moeten worden bezien. Past het in de lokale opgave?”
“Ook van de gemengd-wonen-concepten ben ik groot voorstander. Het kan behulpzaam zijn om verschillende groepen bij elkaar te huisvesten. Je ziet nu ook bijvoorbeeld die beweging rondom de ontheemden uit Oekraïne. Ik vind het mooi dat daar de verbinding wordt gezocht met de huisvestingsopgave voor andere aandachtsgroepen.”
“Alleen weten we ook uit ervaring dat niet alle groepen zich in dezelfde mate voor de ‘magic mix’ lenen. Je moet voorkomen dat er een enorme concentratie van hulpbehoevenden komt te wonen, zonder dat voorzien wordt in die hulpvragen. Dan is de kans kleiner dat zo’n project zal slagen. De vraag is dus niet alleen: ‘wie plaatsen we in hetzelfde woonconcept?’, maar ook ‘wat organiseren we eromheen aan sociaal beheer en individuele begeleiding?’ en ‘hoe garanderen we dat die randvoorwaarden er zijn zolang dat nodig is?’.”
Tot slot: als we die integrale, gezamenlijk aanpak hebben geregeld, betekent dat dan dat iedereen onderdeel wordt van die inclusieve samenleving?
“Dat is uiteindelijk het doel, al maak ik mij wel zorgen over het aantal woonplekken dat beschikbaar is. Bepaalde ontwikkelingen zoals de asielinstroom en de oorlog in Oekraïne leggen een nog grotere druk op de woningmarkt. Dat versterkt niet het gevoel van saamhorigheid in de samenleving. Er wordt gesproken van verdringing, over het al dan niet meer recht hebben op een woonplek ten opzichte van ‘nieuwkomers’ en ‘gelukszoekers’. Dat kan een belemmerende factor zijn voor het gevoel van inclusie. Ik vind dat heel jammer.”
“Ik vind dat we naar elkaar moeten blijven omkijken in een inclusieve samenleving. Als wij als professionals niet opkomen voor de aandachtsgroepen in de samenleving, wie doet het dan wel? Als ik kijk naar de collega’s die bijdragen aan het programma ‘Een thuis voor iedereen’, dan zie ik die motivatie niet alleen terug bij mijn interdepartementale collega’s, maar ook bij de collega’s van VNG, IPO, Platform 31 en RVO. Samen gaan we volop voor hetzelfde doel, namelijk om mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden verder te helpen in de samenleving.”
De droom van Rabia el Morabet Belhaj
“Mijn droom is dat iedereen in Nederland, ook mensen in een kwetsbare positie, zich onderdeel voelt van de samenleving. De inclusieve samenleving ten top!”
Hoe zien professionals en ervaringsdeskundigen de toekomst van de kwaliteit van wonen, leven en zorg voor kwetsbare mensen? Wat zijn hun dromen en ideeën voor verbetering? En wat kunnen we van elkaar leren om het leven van mensen die het niet helemaal alleen redden, verder te verbeteren?
In deel 9 van deze interviewreeks vertelt Rabia El Morabet Belhaj, vanuit het ministerie van VWS de plaatsvervangend manager van het programma ‘Een thuis voor iedereen’ en projectleider Wonen, Zorg & Welzijn, over haar ‘droomsamenleving’.
Wat drijft jou in je werk?
“Ik heb altijd al interesse gehad in sociaal-maatschappelijke vraagstukken. Dat heeft wellicht te maken met mijn achtergrond. Mijn grootouders zijn in de jaren ’60 vanuit Marokko naar Nederland gekomen. Ze hebben keihard gewerkt om ervoor te zorgen dat hun nakomelingen een mooi leven stond te wachten. Van jongs af aan kregen wij thuis mee dat wij onze kansen hier goed moesten benutten. Dat hebben mijn broer, zusje en ik ook zeker gedaan.”
“Tegelijkertijd zag ik in de Haagse Schilderswijk waar we opgroeiden, dat veel leeftijdsgenoten niet die basis vanuit huis meekregen. Die valse start werkt door in hun leven. Velen zijn verkeerd terechtgekomen, omdat ze dat duwtje in de rug destijds niet hebben gekregen, maar ook later niet de juiste hulp en ondersteuning hebben gekregen die zij nodig hadden. Als ik de kwellingen en belemmeringen zie waar ze tegenaanlopen, dan pijnigt mij dat. Het maakt dat ik de volgende dag met nog meer power naar mijn werk ga, om mij in te zetten voor mensen in een kwetsbare positie.”
Je houdt je sinds 2019 specifiek bezig met de woon-zorgopgave voor kwetsbare groepen. Is dat ook vanuit een intrinsieke motivatie?
“Ik kom nog regelmatig in de Schilderswijk, omdat mijn ouders er wonen. Het viel me de laatste jaren op dat er steeds vaker individuen kwamen wonen met een zichtbare psychische kwetsbaarheid, die na een paar maanden weer uit huis werden geplaatst. Ze veroorzaakten erg veel overlast waardoor een gedeelte van de mensen in de wijk zich keerde tegen elk nieuw individu dat daarna kwam. En dat in een wijk die al de nodige uitdagingen en kwetsbaarheden kent. Voor mij groeide hierdoor het besef dat we in Nederland wel degelijk met een systeem werken dat de leefbaarheid in dit soort wijken nog meer onder druk zet.”
“Als je in zo’n wijk met een hoge concentratie sociale huurwoningen een kwetsbaar persoon plaatst zonder te voorzien in adequate zorg en ondersteuning, dan is zo’n project rondom zelfstandige bewoning gedoemd te mislukken. Zeker als je de wijk en de wijkbewoners daarin niet meeneemt. Omdat het zo dicht bij huis kwam, heb ik gezegd: ik wil mijn steentje bijdragen aan verbetering. En zo kwam ik terecht bij de directie maatschappelijke ondersteuning binnen VWS. Ik zit hier inmiddels helemaal op mijn plek.”
Wat is jouw droom voor de kwetsbare aandachtsgroepen in Nederland?
“Mijn droom is dat iedereen in Nederland, ook mensen in een kwetsbare positie, zich onderdeel voelen van de samenleving. De inclusieve samenleving ten top! We moeten het normaal gaan vinden dat ook mensen met een kwetsbaarheid midden in een wijk kunnen wonen. En we moeten af van het idee dat ‘lastige gevallen’ aan de rand van de samenleving moeten worden geplaatst en dat we er vooral geen last van moeten hebben.”
“Vanuit beleidsmatig oogpunt is mijn droom dat we op elk overheidsniveau werken vanuit de redenering – zeker waar het aandachtsgroepen betreft – dat zorg en wonen samengaan en dat dat min of meer een geïntegreerd uitgangspunt vormt. Ik zou willen dat we niet te verkokerd te werk gaan en in hokjes blijven denken. Als we bijvoorbeeld kijken naar middelen en indicatiestellingen, is alles primair gericht op het individu. We redeneren in de praktijk nog te veel vanuit de individuele begeleidingskosten. Op het moment dat partijen vanuit een collectief iets willen opzetten, lopen ze tegen bepaalde barrières aan, ook omdat het systeem niet optimaal is ingericht. Mijn streven is dat we daar meer de flexibiliteit en creativiteit in opzoeken.”
Hoe gaan we die beweging van individu naar geïntegreerd in Nederland in gang zetten?
“Het beleidsprogramma waar ik momenteel bij ben betrokken, ‘Een thuis voor iedereen’, is wat mij betreft een mooie eerste stap richting die beweging. Bij die beweging zijn ook alle medeoverheden betrokken. Vanuit het Rijk zorgen we voor de wettelijke verankering. Zo komt er een verplichting tot integrale woonzorgvisies, waarbij gemeentes nadrukkelijk ook zorginstellingen en woningcorporaties moeten betrekken – net als bij de prestatieafspraken. Verder gaan we werken met urgentiecategorieën waartoe ook kwetsbare groepen behoren. Dat maakt dat mensen in een kwetsbare positie, zoals een deel van de dakloze mensen en mensen die uit een intramurale instelling stromen, met voorrang een woonplek krijgen toegewezen. Daardoor kunnen zij eerder werken aan een zelfstandig bestaan, en hoeven ze niet onnodig lang in een opvanginstelling te verblijven.”
“Dat is een goede start, maar het moet vooral ook lokaal landen. Ik denk dat het vooral beter werkt als gemeenten – en dus wethouders, colleges en gemeenteraden – nog meer lef hebben, de grenzen opzoeken en kansen benutten. Er zijn reeds veel voorbeelden van gemeenten waar het sociaal en fysiek domein elkaar al goed weten te vinden. Ik denk wij vanuit het Rijk dit soort bewegingen kunnen stimuleren door die goede voorbeelden onder de aandacht te brengen en gemeenten daar nog verder in te ondersteunen. Maar primair zie ik het dus vooral op lokaal niveau gebeuren. Gemeenten kunnen het beste in kaart brengen welke aandachtsgroepen er zijn en wat de woon-zorgopgave van die groepen is. Ook op regionaal niveau moet er goed worden afgestemd. Waar liggen de kansen om verbindingen te leggen en uit te wisselen? De provincies krijgen daar een grotere coördinerende rol in.”
“Ik zie het echt als een én-én-én-samenwerking. En dat vind ik ook de kracht van het programma ‘Een thuis voor iedereen’. We hebben van meet af aan in een divers gremium geacteerd, op medewerkersniveau, maar ook op directeurenniveau en op bestuurlijk niveau.”
Even inzoomend op wonen voor aandachtsgroepen: van oudsher kon je óf zelfstandig wonen óf intramuraal. Nu wordt de roep om tussenwoonvormen steeds groter. Hoe sta jij daar tegenover?
“Ik denk dat ze essentieel zijn, want niet iedereen leent zich voor intramurale zorg of ambulante zorg. Dus ik ben er een voorstander van. Tegelijkertijd vind ik ook dat dit soort initiatieven lokaal moeten worden bezien. Past het in de lokale opgave?”
“Ook van de gemengd-wonen-concepten ben ik groot voorstander. Het kan behulpzaam zijn om verschillende groepen bij elkaar te huisvesten. Je ziet nu ook bijvoorbeeld die beweging rondom de ontheemden uit Oekraïne. Ik vind het mooi dat daar de verbinding wordt gezocht met de huisvestingsopgave voor andere aandachtsgroepen.”
“Alleen weten we ook uit ervaring dat niet alle groepen zich in dezelfde mate voor de ‘magic mix’ lenen. Je moet voorkomen dat er een enorme concentratie van hulpbehoevenden komt te wonen, zonder dat voorzien wordt in die hulpvragen. Dan is de kans kleiner dat zo’n project zal slagen. De vraag is dus niet alleen: ‘wie plaatsen we in hetzelfde woonconcept?’, maar ook ‘wat organiseren we eromheen aan sociaal beheer en individuele begeleiding?’ en ‘hoe garanderen we dat die randvoorwaarden er zijn zolang dat nodig is?’.”
Tot slot: als we die integrale, gezamenlijk aanpak hebben geregeld, betekent dat dan dat iedereen onderdeel wordt van die inclusieve samenleving?
“Dat is uiteindelijk het doel, al maak ik mij wel zorgen over het aantal woonplekken dat beschikbaar is. Bepaalde ontwikkelingen zoals de asielinstroom en de oorlog in Oekraïne leggen een nog grotere druk op de woningmarkt. Dat versterkt niet het gevoel van saamhorigheid in de samenleving. Er wordt gesproken van verdringing, over het al dan niet meer recht hebben op een woonplek ten opzichte van ‘nieuwkomers’ en ‘gelukszoekers’. Dat kan een belemmerende factor zijn voor het gevoel van inclusie. Ik vind dat heel jammer.”
“Ik vind dat we naar elkaar moeten blijven omkijken in een inclusieve samenleving. Als wij als professionals niet opkomen voor de aandachtsgroepen in de samenleving, wie doet het dan wel? Als ik kijk naar de collega’s die bijdragen aan het programma ‘Een thuis voor iedereen’, dan zie ik die motivatie niet alleen terug bij mijn interdepartementale collega’s, maar ook bij de collega’s van VNG, IPO, Platform 31 en RVO. Samen gaan we volop voor hetzelfde doel, namelijk om mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden verder te helpen in de samenleving.”